Als je werkt, moet je
- weten wat je moet doen (= kennis)
- weten, hoe je het moet doen (= kennis)
- codes kunnen lezen (= vaardigheid)
- met collega's en klanten kunnen overleggen (= vaardigheid)
- een vorkheftruck kunnen rijden (= vaardigheid)
![vaardig1 vaardig1.jpg](vaardig1.jpg)
een tandarts moet weten, hoe een gebitscontrole moet worden uitgevoerd.
Dit noemen we:
Een gebitscontrole duurt maar een paar minuten, omdat de tandarts elke dag bij patiënten het gebit controleert
Dit noemen we:
![vaardig2 vaardig2.png](vaardig2.png)
een magazijnmedewerker moet weten, hoe de scanner werkt. Dit is
De magazijnmedewerker kan de scanner gebruiken.
Dit noemen we:
![vaardig3 vaardig3.jpg](vaardig3.jpg)
een vrachtwagenchauffeur moet goed kunnen sturen: dit is
een vrachtwagenchauffeur moet weten, hoe de producten vervoert moeten worden. dit is
![weten2 weten2.JPG](weten2.JPG)
Als je wilt klussen, dan moet je handig zijn. dit is
maar je moet ook kunnen meten . dit is
![vaardig4 vaardig4.jpg](vaardig4.jpg)
iedereen kan de spelregels van het voetbal leren. Dit is
maar niet iedereen kan goed voetballen. Als je wel goed kunt voetballen, dan is dit
![weten3 weten3.jpg](weten3.jpg)
De basketbal coach moet veel weten. dit is
de basketballer moet goed kunnen spelen. dit is