Een medewerker eet een pak koeken uit het magazijn. | | |
Een chauffeur neemt een zak snoep mee uit het magazijn | | |
Een bestelling is niet compleet, er worden nog goederen nageleverd | | |
Een medewerker laat een doos met flessen wijn vallen | | |
Er zijn teveel goederen geleverd | | |
De verpakking is gescheurd; het product kan niet meer verkocht worden | | |
Tijdens de controle blijkt, dat er 15 dozen papier zijn in plaats van 14 dozen | | |
Er is ingebroken; niets is weg | | |
Er is ingebroken; een pallet met computers is weg | | |
Een pallet met tomaten; de houdbaarheidsdatum is morgen voorbij | | |
Een medewerker eet een paar koeken uit het magazijn; hij betaalt de koeken. | | |
Het is zomer; er is nog veel winterkleding niet verkocht | | |